Net op het moment dat Margot C. Pol besloot een jaar lang thuisblijfmoeder te worden, sloeg de coronacrisis toe. Ze schreef een boek over die ontwrichtende tijd, waarin ze zich afvroeg wie ze zelf nog was. En of haar thuisblijfjaar goed voor haar twee jonge kinderen was, moet nog maar blijken.
Beeld: Marie Wanders
‘Laten we wel wezen’, sprak de collega zelfverzekerd op mijn voorlopig laatste kantoorkerstborrel, glas wijn in haar hand, kaasstengel in de andere. ‘Thuisblijven doe je natuurlijk niet voor je kinderen. Die zijn zo flexibel, die passen zich toch wel aan. Thuisblijven doe je voor jezelf.’
Ik was het niet met haar eens. Natuurlijk niet. Mijn hele plan om een jaar niet te werken en in plaats daarvan fulltime thuisblijfmoeder te worden, was toch juist ontstaan voor de kinderen? Een jaar geen eigen geld verdienen, geen koffie of kaassoufflés halen met mijn collega’s, mijn hakken achter in de kast zetten en in plaats daarvan in praktische broeken en op platte schoenen in speeltuinen, duinen en op andere zanderige plekken bivakkeren – als ik het niet voor mijn bloedjes van bijna 2 en 4 deed, voor wie dan wel?
Zowat vanaf hun geboorte had ik ze bijna achteloos drie dagen per week naar het kinderdagverblijf gebracht, want dat wij als moderne ouders zouden blijven werken, dat stond natuurlijk vast, maar nu ze groter en zelfbewuster werden en vaak huilden bij het afscheid, begon ik me steeds vaker af te vragen hoe gelukkig ze daar nou écht waren, in die kakafonie van geroep, gepoep en rijstwafels. Zouden ze misschien kalmer en stabieler zijn als ze gewoon thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving konden spelen? En was het eigenlijk niet vreemd, dacht ik steeds vaker, dat ik niet wist hoe het was om als moeder het grootste deel van de tijd met mijn kinderen door te brengen?
Beetje saai
Wat ik bovendien stilletjes hoopte, was dat ik door een jaar zonder werk – en dus zonder haast, een jaar met tijd voor eindeloos voorlezen en tekenen – het ouderschap leuker zou gaan vinden. Ik gunde mijn liefste bezit een moeder die het moederschap wél het mooiste ter wereld vond, in plaats van vaak een beetje saai, vermoeiend en onbevredigend. Door er helemaal in te duiken, hoopte ik dat het zich in volle glorie aan me zou openbaren. Maar dat zei ik natuurlijk allemaal niet tegen hun verzorgers, hoe lief die ook waren, toen ik mijn kinderen op de laatste donderdag van februari uitschreef.
Beeld Marie Wanders
Twee weken later. Het is prachtig lenteweer, we hebben al zeker vier keer bananenbrood gebakken en corona is plots meer dan alleen een biermerk. Er heerst een pandemie en we zitten midden in de eerste officiële lockdown: vlak na het begin van mijn persoonlijke experiment is iederéén ineens thuisblijfouder geworden. De basisschool van de oudste, de peuterspeelzaal waar de jongste één ochtendje heen zou gaan om toch nog wat sociale oefening te houden, alle kinderspeeltuinen, -cafés en -musea; allemaal dicht. Vrienden bezoeken mag niet, mijn ouders mogen niet op bezoek komen. We zijn volledig op onszelf aangewezen en ik denk: maar dít is niet hoe ik me het thuisblijfmoederschap had voorgesteld. Vond ik het ouderschap hiervoor al intensief, nu we 24 uur per dag op elkaars lip zitten, bestaat de dag soms uit meer ouderschap dan ik aankan. ‘Mama, mama, mama, mama, ma-ma!’ Ik ben inspiratieloos, moe, snel geïrriteerd. Ik bekvecht met mijn aandacht opeisende kleuter alsof het een volwassene is, als de jaloersmakend energieke broers elkaar weer eens zitten te meppen met bijpassend gekrijs, voel ik een withete woede opkomen (waarom kunnen ze niet gewoon gezéllig doen?) en in mijn knutselprojecten heeft niemand na vijf minuten nog zin. Als een drenkeling klamp ik me vast aan de regelmaat binnen deze zeeën van tijd: ontbijt, fruit, lunch, koffie, avondeten, bedtijd. ‘Fijn hè, dat we dankzij jouw thuisblijfproject geen stress hebben over werk en kinderen combineren’, zegt mijn echtgenoot monter, terwijl hij aanstalten maakt om negen uur lang op een vredige zolder te gaan zitten; sinds de lockdown werkt hij zoals alle Nederlanders thuis. ‘Ik word met de dag jaloerser op je’, roep ik hem achterna. In mijn smoezelige ochtendjas zit ik chagrijnig tussen de duplochaos en vraag me af: worden we hier echt gelukkiger van? Of is dit voortdurende samenzijn voor niemand fijn?
Brood bakken
‘Kinderen houden ervan om erbij te horen, ze willen ergens deel van uitmaken en meedoen’, schrijft de Noorse gezinstherapeut Hedvig Montgomery in haar bestseller De zeven stappen naar succesvol ouderschap. ‘Als ze een last of verplichting voor hun ouders zijn, heeft dat een negatief effect op ze. En daarom moet je samen mét je kinderen plantjes planten, niet vóór je kinderen. Of samen met je kinderen brood bakken en niet voor je kinderen. Huishoudelijke klusjes doen mét je kinderen in plaats van voor je kinderen. (…) Hoewel het misschien niet altijd mogelijk is en het tijd nodig heeft, is het belangrijk dat je probeert zoveel mogelijk mét je kinderen te ondernemen.’
Hoe meer samen, hoe beter: als moeder wil ik graag in die vergelijking geloven en ik ben niet de enige. Zonder de belofte van een romantische ouder-kindsamensmelting zouden er nooit draagdoeken voor de prijs van een tweedehands auto worden verkocht. Co-sleeping is volledig ingeburgerd, en ook ouders die niet in hetzelfde bed slapen als hun kroost, lijken doortrokken van een verlangen of plicht om zoveel mogelijk sámen te zijn. ‘Ouders brengen vandaag anderhalf keer zoveel tijd door met hun kinderen als ouders in de jaren zeventig (en toen werkten moeders nog nauwelijks),’ schrijft columnist en bioloog Rosanne Hertzberger in NRC Handelsblad. ‘Een gemiddelde mamadag is gezellig samen met je kind puzzels maken, waterverven, juichen als er een toren staat, koekjes bakken, muziek maken en uiteraard zo ongeveer elk uur een boekje lezen, want dat is goed voor de woordenschat, de veilige hechting, de creativiteit en de cognitieve ontwikkeling.’ Volgens ‘Alle ballen in de lucht’ (2018), het meest recente tijdsbestedingsrapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, besteden Nederlandse ouders met jonge kinderen tegenwoordig liefst gemiddeld 30 (in het geval van vaders) tot gemiddeld 40 uur per week (in het geval van moeders) aan of met hun jonge kind. Dat is ruim 4 tot 6 uur per dag, gewoon náást hun baan.
Altijd thuis
Toen ik zelf klein was, was mijn moeder altijd thuis bij mijn zus en mij. ‘Het was de mooiste tijd van mijn leven’, zegt ze soms over die jaren. Toen was dat gewoon: in de jaren tachtig stopte tweederde van alle vrouwen met werken als er kinderen kwamen, dertig jaar later doet nog één op de tien jonge moeders dat. Toch lijkt de vraag of we misschien meer bij onze kinderen moeten zijn, nog steeds vooral moeders te pijnigen: we stoppen dan misschien niet meer volledig met werken, maar een fulltimebaan combineren met jonge kinderen, dat doe je als moeder gewoon niet, lijkt de stilzwijgende mening in Nederland. En je nageslacht vijf dagen naar de opvang brengen; dáárvoor neem je toch geen kinderen?
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau is bekend dat vrouwen zich verantwoordelijker voelen voor de zorg voor kinderen. Moeders zijn daarbij bereid om hun leven meer dan eens om te gooien, blijkt uit weer een ander onderzoek, inclusief de overgang naar deeltijd- of thuiswerk, zelfs als dat betekent dat ze in hun carrièreambities worden beknot. Met andere woorden: we passen ons aan. We voegen ons. Omdat het fijner lijkt voor de kinderen en beter voor het gezin. En de meeste mannen? Die lijken ondertussen lekker door te werken, niet of nauwelijks gehinderd door overdreven veel gevoelens van zorg, schuld of empathie ten opzichte van de kinderen. Je zou kunnen zeggen dat de druk en/of de wil om zo veel mogelijk bij hun kind te zijn, groter is voor de meeste vrouwen dan voor de meeste mannen. Maar de gevolgen ook, want ondertussen verdient de helft van de Nederlandse vrouwen minder dan het minimumloon: op dit moment € 1.684,80 bruto per maand. Jammer dan, vond ik zelf toen ik stopte met werken en precies nul euro verdiende, dat geld komt wel weer, maar de jeugd van mijn kinderen komt nooit meer terug.
Maar terwijl de dagen zich voortslepen en corona doordendert, begin ik me af te vragen of dit intensieve ouderschap wel echt de weg is. Ik ben de verzorger, de coach, de huishouder, de entertainer, de kok, de docent en het speelkameraadje van mijn kinderen. Maar wie ben ik zelf eigenlijk nog? Fulltime thuis zijn is de zwaarste baan die ik ooit heb gehad, ’s avonds ben ik vaak zo moe dat ik het liefst een potje zou willen huilen. Heus niet alle zorg komt op mijn schouders terecht: mijn man ruimt ’s ochtends en ’s avonds keuken en kamer op en brengt altijd een van de twee kinderen naar bed. In het weekend verdelen we bovendien keurig alle taken. Ik vind vooral zelf dat ik dit moet kunnen: hij brengt toch al negen uur per dag het geld binnen? Maar ik geloof, op mijn donkerste momenten, dat ik mijn kinderen leuker vond toen ik niet dag en nacht met ze samen was.
Maar liefst één op de drie ouders (vaders en moeders zijn niet gespecificeerd) ervaart een te hoge druk, schrijft het Nederlands Centrum voor Jeugdgezondheid naar aanleiding van een eigen onderzoek uit 2018: ‘Elementen die hierbij een rol spelen zijn onder meer keuzestress, schuldgevoelens, te veel moeten organiseren, onzekerheid, kwetsbaarheid, hoge verwachtingen en een niet vlekkeloze combinatie tussen werk en zorg.’ En dat was nog vóór corona.
Meer uitschelden
Uit onderzoek van promovendus Novika Purnama Sari van de Erasmus Universiteit Rotterdam blijkt dat ouders tijdens de eerste lockdown vorig jaar vaker hardhandiger reageerden op hun kind dan een vergelijkbare groep ouders voor de pandemie deed. Ouders met een peuter schudden hun kind vaker door elkaar, scholden het uit of noemden het vaker dom dan voor corona. Uit onderzoek van Madelon Riem van de Radboud Universiteit in Nijmegen bleek dat er meer gegoogled werd op termen rond kindermishandeling. Welke rol de toegenomen stress van thuiswerken, bestaansonzekerheid en andere gevolgen van corona daarin precies spelen, is onduidelijk, maar dat meer tijd samen niet per se gelijkstaat aan meer gezinsgeluk, lijkt een valide conclusie.
Zou het kunnen dat er zelfs een omgekeerd evenredig verband bestaat tussen de hoeveelheid tijd die we met ze doorbrengen en hoe leuk we onze kinderen vinden? Wie het onderzoek van psycholoog en Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman uit 2009 leest, zou haast denken van wel. Hij vergeleek een groep moeders uit de Franse stad Rennes met een andere groep moeders uit Columbus in Ohio, Amerika. De Amerikaanse moeders brachten afgerond tweemaal zoveel tijd door met hun kinderen als de Franse moeders, passend bij de Amerikaanse gedachte dat je leven totaal in dienst staat van je kind zodra je moeder wordt. ‘In de VS moet je alles overhebben voor je kind’, vertelt Pamela Druckerman, auteur van de bestseller Franse kinderen gooien niet met eten, in een interview met de Vlaamse krant De Standaard. ‘Geen offer mag je te veel zijn. Je hebt er als moeder geen eigen leven meer.’ Maar de grote hoeveelheid tijd die de Amerikaanse moeders met hun kinderen doorbrachten, ervoeren ze als ruim tweemaal onprettiger dan de Franse moeders. Zelfs het uitvoeren van huishoudelijke taken vonden de Amerikaanse moeders minder belastend dan het samenzijn met hun eigen kinderen.
Journalist en vader van drie kinderen Tom Hodgkinson pleit in zijn klassieker Luie ouders hebben gelijk dan ook voor meer liefdevolle verwaarlozing. Houd in hemelsnaam op om alsmaar meer te doen voor je kind, schrijft hij: ‘Doe in plaats daarvan minder. Want dat is voor iedereen fijn; voor vrolijke, uitgeruste ouders en voor vrolijke kinderen die zichzelf leren te vermaken.’ Pas toen hij en zijn vrouw in het weekend tot negen uur in bed bleven liggen, brachten zijn kleine kinderen hun zomaar uit zichzelf een kopje thee op bed.
Beste vriend
Mínder tijd met mijn kinderen – ik snak ernaar, halverwege mijn jaar als thuisblijfmoeder. Natuurlijk zijn er ook genoeg mooie momenten, zoals de peuter die op zomaar een maandagochtend verkondigt: ‘Jij mijn béste vriend’. Of de kleuter die me ineens meer knuffelt en bij wie het me eindelijk lukt minder explosief te reageren op zijn onbegrijpelijke woedeaanvallen. Nu we eindeloze uren in elkaars gezelschap verkeren, begin ik beter te snappen dat woede vaak onmacht is, en onmacht vaak overprikkeling. Maar toch, van de vrijdagen dat ik op zolder aan mijn boek werk en het gedreun en gebonk van beneden even niet mijn verantwoordelijkheid is, kom ik toch altijd het meest opgewekt terug. Tegelijkertijd voel ik me daar, ondanks alle onderzoeken die ik inmiddels heb gelezen, schuldig over. Waarom is bij mijn kinderen zijn toch niet genoeg om me als moeder gelukkig te maken?
‘Als je het zó bekijkt, ben je wel heel streng voor jezelf’, zegt pedagoog en onderzoeker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en Rijksuniversiteit Groningen Katrien Helmerhorst aan de telefoon. ‘Je kunt helaas niet simpel zeggen dat meer tijd met je kind doorbrengen altijd beter is, of minder tijd altijd slechter. De hoeveelheid tijd alléén is niet doorslaggevend voor de ontwikkeling en het welbevinden van jonge kinderen. Veel belangrijker dan de kwantiteit is namelijk de kwaliteit van die samen doorgebrachte tijd.’ Natuurlijk is er wel een onderwaarde voor die samen doorgebrachte tijd, zegt de onderzoeker. Je hebt immers tijd nodig om je kind te leren kennen, en hoe beter je weet hoe je kind in elkaar steekt, des te groter de kans dat de kwaliteit van de tijd die je samen doorbrengt, beter is. Oké, maar wat is die drempelwaarde dan? Hoeveel tijd moeten we als ouders minimaal in onze kinderen steken voor wederzijds geluk? Helaas, dat weten we niet precies, zegt Helmerhorst. ‘Dat verschilt namelijk per ouder.’ Vaders die over het algemeen minder tijd met hun kind doorbrengen dan moeders, hebben bijvoorbeeld geen bewezen slechtere band. ‘Dit is een heel genuanceerd wetenschappelijk verhaal, sorry.’
Maar er is wel iets anders waar ouders die weifelen over meer of minder werken misschien wat aan hebben, zegt Helmerhorst: ‘Uit onderzoek weten we dat de kwaliteit van de interactie tussen ouders en kinderen sterk wordt beïnvloed door hoe de ouder zich voelt. Ervaar je als ouder veel stress? Besteed dan misschien wat minder tijd aan je kroost en ga iets zonder ze doen: sporten, uit eten, de puzzel in de krant maken of iets anders waarvan je weet: daar word ik uiteindelijk een betere ouder van. En raak je als thuisblijfouder uitgeblust? Ga dan alsjeblieft weer werken als je dat wilt, zegt Helmerhorst. Dat komt uiteindelijk je ouderschap ten goede.
Egoïstisch
Gelukkige ouder, gelukkig kind, dus. Ik heb het altijd een wat makkelijke redenatie gevonden, een beetje egoïstisch bovendien, want als je een kind krijgt, draait het leven toch juist níét meer om jezelf? Toch lijkt het verband wetenschappelijk bewezen. Ook uit onderzoek van de Vlaamse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Bart Soenens bleek in 2018: als je als ouder overdag verbondenheid, competentie en autonomie hebt ervaren, ofwel: als je een fijne, bevredigende dag hebt gehad, ben je ’s avonds een betere opvoeder voor je kind.
En die vermaledijde kinderopvang dan? Als ík gelukkiger word van werken dan van thuisblijven, heeft dat misschien wel positieve effecten op mijn ouderschap, maar het gevolg is wel dat mijn kinderen terug naar de opvang of de bso moeten. En was dat niet juist die duivelse plek waar ik ze huilend afleverde? Er moet toch een reden voor zijn dat Nederlandse baby’s, peuters en kleuters begin 2020 gemiddeld slechts een krappe twee dagen per week naar de kinderopvang gaan, want hoe minder, hoe beter, toch? ‘Nou’, zegt pedagoog Katrien Helmerhorst, ‘we zijn bijna het enige land ter wereld dat daar zo traditioneel over denkt. Zelfs in kinderparadijs Scandinavië, waar ouders dan wel een gedeeld ouderschapsverlof van een jaar krijgen, gaan de kleintjes na hun eerste jaar thuis bijna zonder uitzondering vijf dagen per week naar de opvang.’
‘Onderzoek uit de jaren zestig laat al zien dat kleine kinderen goed kunnen omgaan met meerdere opvoeders en daarmee een gehechtheidsrelatie kunnen opbouwen’, mailt ook Marian Bakermans-Kranenburg, hoogleraar neurobiologische achtergronden van opvoeding en ontwikkeling aan de Vrije Universiteit Amsterdam. ‘De beroemde gehechtheidstheorie van de Britse psychiater John Bowlby uit de jaren veertig en vijftig is wel misverstaan als theorie die suggereert dat een kind het beste af is met één vaste persoon die altijd beschikbaar is (in die tijd automatisch de moeder), zodat het kind daar terecht kan bij verdriet, angst, honger of pijn. Maar zo heeft Bowlby dat nooit bedoeld of geschreven.’ Natuurlijk, mailt de hoogleraar, het vraagt wel voldoende stabiliteit en continuïteit om een relatie op te bouwen. Daarom gaat het vaak niet goed met kinderen die opgroeien in kindertehuizen. ‘Maar vanuit het kind gezien is het niet nodig dat er slechts één of twee personen altijd in de buurt zijn: kinderen kunnen, binnen zekere grenzen, meer aan. Het hebben van meer relaties spreidt bovendien het risico wanneer die vaste persoon tijdelijk of permanent uit het leven van het kind zou verdwijnen.’
Onbekommerd vrolijk
Opnieuw is het februari. ‘Wist je dat ik afgelopen jaar niet gewerkt heb, zodat jij en je broertje niet naar de opvang hoefden?’, vraag ik aan mijn oudste als ik zijn pyjama help aantrekken. ‘Huh?’ zegt hij verbaasd. Inmiddels zijn ze 3 en 5, maar de broers zijn nog altijd even onbekommerd vrolijk en immer bereid tot een goede vechtpartij. Ja, ze lijken soms iets kalmer, maar of dat aan mijn aanwezigheid ligt of gewoon aan hun emotionele ontwikkeling, valt natuurlijk niet te zeggen. Met de jongste ga ik inmiddels naar een stottertherapeut. Ik heb hem afgelopen jaar veel voorgelezen en taalkundig gestimuleerd, maar ik zie het mogelijke verband pas als de stottertherapeut suggereert: ‘Je hebt hem misschien een beetje overvraagd wat taalontwikkeling betreft.’ Het enige wat ik echt zeker weet, na miljoenen uren samen, is dat ik beter zie wie ze zijn, en daardoor nog meer van ze houd.
Maar ben ik het moederschap na al deze maanden thuis bevredigender gaan vinden, is er een magisch talent in mij ontbrand? Nee, dat niet. Thuisblijven is alleen goed als thuisblijfmoeders of -vaders daar ook echt gelukkiger van worden, dat weet ik nu wel zeker. Mijn collega met haar glas wijn had gelijk: thuisblijven doe je misschien mét je kinderen, maar vóór jezelf omdat je oprecht gelooft dat je daar iets goeds mee doet. Voor het geluk van mijn kinderen, weet ik nu, kan ik beter zorgen dat ik zo snel mogelijk weer op een kantoorkerstborrel sta.
‘Is het al zeven uur? Mijn jaar als thuisblijfmoeder’ van Margot C. Pol is deze week verschenen.