Retourtje Bos en Lommer

Het is een heel eind. Eerst fiets je de Ceintuurbaan af. Je passeert het Vondelpark, de Overtoom, de Bilderdijkstraat. Terwijl Oud-Zuid langzaam verandert in Oud-West komen de eerste buurtsupermarktjes in beeld. Komkommers liggen in de zon te wachten om gekocht te worden, maar je bent er nog niet. Ga verder langs het Marcanti college, doorkruis de Baarsjes en rij zeker niet door rood bij dit stoplicht, het is de kruising met de snelweg. Nu ben je officieel buiten de ring. Eén lange brede weg scheidt kleine flatgebouwtjes van grote woonwinkels, bruidswinkels en halalsupermarkten. Zulke kleine aubergines heb je nog nooit gezien. En dertig eieren voor €2,95! Je kunt hier alles kopen, en overal krijg je dezelfde witte plastic tasjes. Je ziet ze in de handen van groepjes vrouwen, bij de mannen achter de toonbank en waaiend over het grote lege kruispunt. Welkom in Bos en Lommer.

Toen was het ook een heel eind. De mannen kwamen helemaal vanuit Tanger, Al Hoceima en Gaziantep. Ze hadden niet zoveel bij zich, want het was toch maar voor even. En toen dat wat langer werd, kwamen met de vrouwen en de kinderen ook de spullen mee naar Nederland. Nu is alles wat daar was ook hier. De couscouspannen, de gebakschalen, de gebedskleedjes en de ingemaakte groente. De bossen munt en peterselie, de kaftans en de platte witte broden die dagenlang goed blijven. Zelfs als je Al Jazeera wil kijken, hoef je niet weg. Een kastje aan je tv haalt alles dichtbij. Toch is klein-Marokko niet hetzelfde als echt Marokko. ‘Ik denk dat de helft van de mensen in Bos en Lommer terug wil’ zegt de meneer achter de toonbank bij Elektro Sat.

Zelf wil je juist altijd naar Bos en Lommer toe. Om de spullen in de winkeltjes te keuren, om samen met de andere vrouwen vlees en afwasteiltjes te kopen, om een hoofddoek om te knopen en een nieuw leven van overzichtelijke huisvlijt te beginnen. Daarom ben je nu ook hier. Het hele eind met tegenwind, voor een onverklaarbaar heimwee naar waar je niet vandaan komt. Je weet niet precies waarom, maar hier wil je wonen. Je wil hier horen en deze spullen kopen en deze taal spreken. Als je nou heel hard doet alsof, zou je dan niet Nederlands meer zijn?

Als een toerist loop je rond en bekijk je alles alsof het nieuw is. Je koopt groente en fruit en een liter olijfolie voor €3,- (het is hier écht veel goedkoper dan bij jou). Toch is het onbevredigend. Terwijl je de eindeloze straat afloopt, voel je je een indringer. Bekeken. En omdat je niet terug durft te kijken, bekijk je de straat. De kleine donkere winkeltjes hebben op de stoep etalages gebouwd van enorme stapels teiltjes, bakjes en ander gekleurd plastic. De koopwaar blokkeert bijna het zicht op de winkel zelf. En naast alle stapels staan koffertjes. Rijen koffertjes. De meeste zijn donkerblauw, maar er zijn ook lichtgrijze, donkergrijze en roze koffertjes. Veel hebben wieltjes en zijn dus eigenlijk trolleys, maar er staan ook echte koffers, sporttassen en enorme plastic shoppers tussen. De opstelling van het kofferleger is overal hetzelfde: kleinste variant voorop, daarachter de iets grotere, en tot slot, helemaal achteraan tegen de winkelruit, de allergrootste. Waarom zijn hier zoveel koffertjes? En wie koopt ze?

In een poging om de buurt te begrijpen, wil je de koffertjes begrijpen. Je moet toch ergens beginnen. En misschien snap je dan uiteindelijk ook je eigen verlangen naar deze uithoek van de stad. Waarom je weg van huis wil, hier naartoe. De koffers zijn het begin van een antwoord. Nu de vraag nog stellen.
 
Je begint bij Gizem, een propvol winkeltje met eau de cologne, schuursponsjes en plastic onderzetters. Het lijkt je moeilijk om hier een cadeautje te vinden, maar toch heet het Cadeauartikelen. Dan maar een stuk groene olijfzeep, merk Duru (€1,-). Da’s niet duur, zeg je tegen de meneer achter de toonbank. Ergens moet je schuldig denken aan kraaltjes en spiegeltjes. En mag je nog wat vragen over de koffertjes? Hoeveel kosten ze? “Vijftien, twintig en vijfentwintig euro.” Ah. En verkopen ze goed? “Ja.” Wanneer verkopen ze het beste? “Vakantietijd.” En welke koffer? “Allemaal.” Hij kijkt naar je handen. De andere klanten kijken naar jou. Ze zeggen iets dat je niet verstaat. Het gesprek is duidelijk ten einde. Wat had je dan gedacht? Dat ze je op de thee zouden vragen?

Het zonlicht is fel na de schemerige winkel. Je voelt je een beetje dom, tot je naar het eerste plastic tasje in je hand kijkt. Ha! Je bent eigenlijk al half geïntegreerd! Je past nog niet helemaal in deze buurt, maar met dit witte plastic paspoort durf je best nog een winkeltje in. Ook al heb je geen idee hoe je het precies gaat vragen: betekenen die koffers dat u hier eigenlijk weg wil maar niet kunt, dat u in plaats van de reis naar huis slechts de benodigdheden ervoor bezit? En mag ik hier komen wonen?

Een man met een tulband onderhandelt over de prijs van vier tv’s. Ze hebben écht alles in deze winkel. Grote zilveren schalen, stofzuigers, een theepot zo kitsch is dat het weer mooi is, en koffertjes. Maar je begint met vier Arabisch uitziende bordjes (€4,-) en stelt aan de kassa nog een keer de koffertjesvraag. Dezelfde antwoorden. Je durft niet verder te vragen. Laf reken je af, maar in plaats van naar buiten te gaan blijf je rondjes lopen door de winkel. Wat doe je hier? Je hoort hier toch helemaal niet? Je hebt je nog nooit ongewenster Nederlands gevoeld dan nu. Maar de oudste man in de winkel blijft desondanks naar je glimlachen. Misschien denkt hij op hetzelfde moment ook over een manier om iets aan jou te vragen. Je haalt diep adem. Vakantietips voor Marokko? Dat is toevallig, hij is net terug.

Ze zijn met de auto naar Tanger gegaan, dit keer. Helemaal met de auto? “Nou, zo ver is het niet. Je gaat ‘s avonds weg. ‘s Ochtends ben je bij de grens van Frankrijk. Dan moet je Spanje nog door, en als je meteen de boot neemt, kan je al om vier uur ‘s middags in de stad zijn. Dan blijf je een paar weken. Maar ja, als je van de moedermelk hebt gedronken, dan wil je terug hè. Dat is een Marokkaans gezegde. Je zit ertussenin. Je gaat heen en weer, heen en weer.” Zijn handen reizen door de lucht. Je bedankt voor de koffie. Buiten kun je bijna niet geloven hoe vriendelijk B. Ouali was. Zijn naam staat op het bonnetje wat je helemaal naleest. Zou hij altijd zo aardig zijn, of kwam dat alleen doordat het over Marokko ging? Je voelt je trots dat je een écht gesprek gevoerd hebt met een échte inwoner. Hij bood je zelfs wat te drinken aan. En betekent dat niet dat ze je aardig vinden?

Hoe meer winkeltjes, hoe meer woorden. Of het over de winkeleigenaren gaat of over jezelf weet je niet zeker, maar iedereen lijkt graag te willen praten. Ook Ibrahim, de eigenaar van Mega Electronics. Hij voelt zich Nederlands. “Mijn kinderen zijn hier geboren. Als ik vraag: “Wie is je koningin?” zeggen ze: ‘Beatrix.’ Maar het is niet makkelijk. Marokkanen worden zwart geschilderd.” Je voelt een glimlach opkomen, schrikt van jezelf en kijkt snel of Ibrahim het ziet. Hij heeft niets gemerkt. “Als Wilders naar Marokko zou gaan… ja. Dan zou ‘ie zien dat we niet allemaal slecht zijn. De Marokkanen die je daar ontmoet zijn net als Nederlanders. Net als Nederlanders! Misschien zelfs wel ietsje beter.” Maar blijven? Daar? Dat gaat ook niet meer. “Als je teruggaat, moet je alles weer opnieuw leren. De taal, de cultuur, de mensen. Er is teveel veranderd.” Hij zwijgt. Je koopt een wegwerptafelkleed en een grote geruite tas (€2,95). Ibrahim zegt dat je altijd terug mag komen, maar als je wegloopt weet je niet wat hij en de andere mannen die knikkend bij de toonbank stonden nou echt van je vonden.
 
Vreemd eigenlijk dat niemand vraagt waarom je al die vragen stelt. Ze antwoorden gewoon, de mannen van Bos en Lommer. Staand tussen de elektrische haardrogers en de pannensets willen ze best vertellen hoe duur hun koffertjes zijn, maar liever hebben ze het over de buurt. Hoe de mensen armer zijn geworden. Hoe ze op krediet hebben gekocht tot ze in de problemen kwamen. Hoe ze vaker naar Marokko zouden willen, maar vastzitten aan de schoolvakanties van de kinderen, en hoe die kinderen zo Nederlands zijn geworden dat ze slechts een droombeeld van hun vaders vaderland hebben. Hoor je wat je wil horen? Of hoor je de waarheid? Ze praten en ze praten, en jij voelt je geaccepteerd en bijna zonder nationaliteit. Een van hen. Opgenomen. Het is een goed gevoel.

Je neemt een broodje bal met koffie (€4,75) bij Omar, een Egyptenaar die z’n café als jeugdhonk van Trots op Nederland heeft ingericht. Donkerbruin met oranje vlaggetjes. In de vakanties neemt hij porseleinen klompjes en boerinnetjes mee voor z’n ooms en tantes. Wolter Kroes schalt uit de speakers. Het is duidelijk dat Omar heel graag Nederlands wil zijn. Zelfs de sleutel voor de toiletten bewaart hij Hollands ongastvrij onder de bar. Maar het blijft een vreemd gezicht, zijn exotisch zwarte wenkbrauwen achter oranje slingers.

Het klopt niet.
Sterker nog: het is helemaal mis. De bal ligt als een steen op je maag en je beseft: hoe harder Omar het probeert, des te minder Nederlands hij wordt. Hij is het levende voorbeeld van integratie, maar tegelijkertijd het bewijs dat je je herkomst nooit helemaal kwijt kunt raken. Je vaderland drukt op je schouders als een ouderwets zware jas. Het zit als kauwgom onder je schoen. Het houdt je tegen en blijft je herinneren aan wie je bent. Alsof je de wc uitkomt met een stuk wc-papier aan je schoen; leuk geprobeerd, maar kansloos. Net zoals Omar nooit helemaal Hollands zal kunnen worden, zal jij er nooit helemaal vanaf komen. Hij blijft Egyptisch. Jij blijft Nederlands, waar je ook gaat. Wie hou je nou voor de gek? Je hebt ineens geen trek meer. Wegwezen. Weg uit dit stomme café. Weg uit deze stomme buurt. Naar huis. Het is een opluchting om weer op de fiets te zitten, maar nog voor je echt op gang bent wil je alweer terug.

Je legt de weg in omgekeerde volgorde af. De lange brede straat. Het stoplicht. De kruising met de ring. De wind duwt je weg uit Bos en Lommer en door de eindeloze Baarsjes. Het Marcanti College. De buurtsupermarktjes met hun komkommers. Het voelt alsof je achteruit rijdt. De Bilderdijkstraat. De Overtoom. Het Vondelpark. Je zult nooit aankomen, hoe ver je ook fietst. Want de plek die je zoekt zit in je hoofd. Wat is erger: een eindbestemming die niet bestaat, of twee vaderlanden waarin je allebei niet thuishoort? Je rijdt je eigen straat in.
Terug waar je hoort wil iedereen weten waar je dat tafelkleed vandaan hebt. En die leuke Marokkaanse bordjes, en die zeep? Je vertelt hoe je met handenvol witte plastic tasjes terugkwam uit Bos en Lommer, in een poging om je eigen afkomst af te schudden en een nieuw leven te beginnen. Terwijl je het zegt weet je dat het nooit zal lukken. Je zou ontworteld raken en nooit meer herplant. Losgerukt om nooit meer te hechten. En dan snap je eindelijk het grote koffertjesmysterie. Want als je tussen twee werelden leeft, als je overal tussenin zit, als je nooit aankomt maar altijd onderweg bent, dan kun je niet zonder een koffertje.