Een uiltje, vier tropische vogels, twee eenden, een paradijsvogel, een snip, een vos, een pauw, een kaketoe en nog wat fazanten. Het is de dierencollectie van Joey Duis (30), digital strategy director bij een reclamebureau. En ze zijn allemaal dood.
Naast de chaise longue staat zijn pronkstuk: een bruine beer, de linkerpoot een beetje opgeheven, klaar om iedereen die plaatsneemt aan zijn klauw te rijgen. Met zijn 1,50 meter torent hij hoog boven de zittende persoon uit. Eng? Nee, dat vindt Duis zijn dode beer niet. ‘Hij heeft een lieve blik in zijn ogen.’
Je kunt tegenwoordig geen kledingwinkel, reclamebureau, kapper, conceptstore of weloverwogen ingericht huis binnenlopen, of daar staat-ie: de vos in aanvalshouding. Of natuurlijk de fazant, de eekhoorn, de haas. Het is duidelijk: het dode dier leeft in het interieur. Maar waarom doen we dat eigenlijk, opgezette beesten in huis halen?
(De dieren van Duis (foto: Joey Duis))
Zoals elke trend is ook deze niet geheel nieuw. In de 18de eeuw stonden paleizen in Europa al vol met opgezette jachttrofeeën en exotische dieren. Vooral in de Victoriaanse tijd was men er gek op: van vogels en herten tot huisdieren; wie het kon betalen liet ze (behalve de huisdieren) schieten, leeghalen en opzetten door de taxidermist. In het begin alleen met stro, zodat het opgezette dier het maximaal tien jaar volhield voor het ten onder ging aan schimmel of insecten. Maar al snel kwamen de preparateurs erachter dat het handiger was om de tandjes en oogjes eruit te halen en ze te vervangen door glas en steen, dat scheelde al een boel rot. Helemaal handig was de toepassing van arseen vanaf 1803: de taxidermist stierf dan wel vaak zelf een vroege dood door arsenicumvergiftiging, maar dankzij het spul was een dood dier voortaan ook écht dood, zonder doorlevende bacteriën in z’n binnenste. Dankzij de groeiende kennis werden opgezette dieren ook steeds levensechter. Hoewel het ook wel eens misging. Toen Koning Frederik I van Zweden zijn leeuw (bij leven een cadeautje uit Algerije) wilde laten opzetten, had de preparateur nog nooit een levend exemplaar gezien, waardoor het resultaat vervolgens meer leek op een scheelkijkend Steiff-knuffelbeest met melkgebit dan op de koning der dieren. Eind 19de eeuw raakte het opzetten om esthetische redenen weer een beetje uit de mode. Hoewel scholen en universiteiten voor educatieve doeleinden vaak nog vol stonden met opgezet wild en potten vol weekdieren, vond men die dode konijnen en eeuwig slapende slangen maar luguber. Meer iets voor het rariteitenkabinet van een rondreizende kermis dan voor naast de leunstoel.
Maar dat was toen. Nu, zegt trendwatcher Milou Ket, is het rariteitenkabinet na jarenlang sudderen in één klap weer helemaal in – schedeltjes, stolpen, oude landkaarten en opgezette hazen incluis. We willen de natuur weer in ons leven, denkt Ket, en dan niet ver weg maar dichtbij, met grote planten binnen, hangkruidentuintjes buiten en een opgezette vos naast de bank. ‘Als iets wordt bedreigd en dus schaars wordt, ervaren we het als een nieuwe luxe’, zegt ze. En ja, soms is dat tegenstrijdig. ‘We willen dat de natuur niet uitsterft, daarom halen we dode dieren in huis.’
(In de werkplaats van De Museumwinkel. Foto’s: Henny van Belkom)
En waar halen we die dode dieren dan? Bij De Museumwinkel in Nijmegen bijvoorbeeld, waar je op een oppervlakte van 60 vierkante meter een wonderlijke mix vindt van alles wat de natuur biedt. Van geitenschedeltjes en vleermuizen tot fossielen, vlinders, pauwenveren en een opgezette steenarend. Oh ja, en in de werkplaats achter de winkel staat een jonge alpaca, opgezet in opdracht van museum Naturalis, afkomstig uit een kamelenparkje ergens in Gelderland. Eigenaar Erwin van Zoelen, droog: ‘Hij had plastic gegeten.’ Want dat wil Van Zoelen graag even benadrukken: taxidermie heeft niets zieligs, dieren die bij hem worden opgezet zijn zonder uitzondering een natuurlijke dood gestorven in dierentuinen, bij particulieren of bij kwekers. Ja, wie een opgezet dier in huis zet, haalt de dood dichtbij, maar dat is alleen omdat het dier toch al dood was. Sterker nog: ‘Ik heb ze liever levend. Maar als zo’n bijzonder dier doodgaat, is het toch zonde om het te laten vergaan?’ Zo is Van Zoelens interesse ook ontstaan: op zijn 16de vond hij een dode spreeuw in het bos, de veertjes nog prachtig zwart glanzend. Wat zonde als die glans zou verdwijnen en niemand hem meer zou kunnen zien, dacht hij, en hij probeerde de spreeuw op te zetten. Dat ging niet helemaal: hij viel uit elkaar. Latere versies vervormden ernstig (‘Hee, heb jij een pinguïn opgezet?’, vroeg zijn broer verbaasd), maar na 25 jaar zelfstudie vormen spreeuwen al lang geen probleem meer voor Van Zoelen: ‘Voor de kinderfilm Iep heb ik er twintig opgezet. En voor Nova Zembla een ijsbeer.’ Wat ook zo mooi is aan zijn vak: je maakt van niets iets. ‘Je gunt zo’n beest een tweede leven. Hij is dan wel dood, maar hij ís er nog steeds.’ En daarom houdt Van Zoelen van realistisch opgezette dieren: alsof ze zo weer je huiskamer uit kunnen lopen.
(Foto: Darwin, Sinke & van Tongeren)
Realisme, dat is iets waar taxidermist Ferry van Tongeren helemaal niets van snapt. ‘Heeft zo’n klassieke preparateur net uren en uren besteed aan het perfect recht leggen van ieder veertje, pakt-ie daarna een oude druivenstronk uit de tuin en timmert het beest daarop. Dat is toch jammer.’
De oud-reclameman (en oud-leerling van Van Zoelen) wil met zijn bedrijf Darwin, Sinke & van Tongeren daarom iets anders voor de dieren: een podium. Dat bereikt hij door een kraanvogel heel dramatisch op een Franse sokkel te zetten, bijvoorbeeld, of twintig tropische vogels en papegaaien niet in, maar óm een antieke kooi heen te laten fladderen. Eigenlijk kan alles, zolang het maar klassiek is, geïnspireerd op de natuurverheerlijkende sfeer in de schilderijen van 17de-eeuwse schilders als D’Hondecoeter en Van Oolen. Van Tongeren en zijn collega Jaap Sinke gebruiken dan ook geen standaardmallen om een dier op te vullen, maar maken alles zelf, zodat een opgezette wilde kat niet natuurlijk, maar dramatisch, ‘contrapost’, poseert, zoals de David van Michelangelo. Dan pas is het oude reclameteam tevreden. En hun klanten ook: in een reusachtige houten kist staat een manshoge struisvogel te wachten om per luchtpost naar Los Angeles te worden gevlogen, binnenkort exposeren ze in Londen. Hoe verklaren ze hun eigen succes en dat van de taxidermie? Simpel. ‘Het is toch prachtig dat je zo dichtbij een mooi dier kunt komen.’
Dat vindt ook fanatiek verzamelaar Joey Duis, eigenaar van de beer naast de leunstoel. Hij is geen groot dierenliefhebber en heeft ook niet veel met de natuur, maar hij houdt vooral van de nostalgische en karakteristieke uitstraling van opgezette dieren. ‘Het is geen massaproductie, elk dier is uniek. Dat maakt ze zo onderscheidend. Ik zie ze als een kunstobject: iemand anders zet misschien een mooie vaas neer, bij mij is het een opgezet beest. En wees eerlijk: wie heeft er nou een beer in huis?’
Het leuke van dode dieren volgens Mary Hessing, hoofdredacteur van Eigen Huis & Interieur en More than Classic:
‘Je viert de glorie van het dier. Echt origineel of onderscheidend is het alleen niet meer, de trend is al een paar jaar aan de gang, hoewel de gemiddelde Nederlander misschien nog geen opgezet dier heeft. Een vosje zal ik niet snel in huis halen, maar voor een vogel voel ik meer magie dan liefde, dus dat kan wel. Ik heb zelf een opgezette kraanvogel. Hij is prachtig, maar de werkster wil hem niet afstoffen, die vind hem eng.’
Het leuke van dode dieren volgens Kathy Ager, grafisch ontwerper uit Vancouver:
‘I looove animals. Ze zijn gewoon zo schattig. Dat neusje en die vacht, dat wil je toch aaien? Zo’n dier voegt ook een beetje wildernis toe, er is hier in Holland al zo weinig natuur. Het gaat er niet om dat het hip is, ik hou gewoon heel veel van dieren. Niet dat het al aan de orde is, ze is nog springlevend, maar als mijn kat doodgaat, wil ik haar ook laten opzetten. Oh god, I’m saying this and I’m looking at her right now, haha.’
Het leuke van dode dieren volgens Julien Rademaker, interieurkenner en eigenaar van het blog Gevonden op Marktplaats:
‘Vijf jaar geleden had ik veel opgezette dieren in huis, maar inmiddels ben ik totaal anti. Stel dat jij dood zou gaan, zou je het dan fijn vinden als iemand jou in huis op zou zetten? Hoe mooi ze ook zijn, ik zou het nooit meer doen. Er zijn bovendien prachtige alternatieven: van bronzen honden waarbij je elk haartje ziet tot houten vogels uit de jaren vijftig. Op die manier geniet ik nog steeds van het dier, alleen is het dan niet dood maar nooit levend geweest.’
(Foto: Henny van Belkom)
Kopen of laten opzetten?
Het is verboden dode (beschermde) dieren in bezit te hebben. Opgezette dieren mogen wel, mits voorzien van een officieel LNV-nummer van de preparateur. Voor het vervoeren van het dode beest moet bij de politie een gratis vergunning worden gehaald. De taxidermist heeft deze nodig om ‘m te mogen opzetten.
Tips
– Aai het dier. Van een kwalitatief goed opgezette vacht komen geen veertjes of plukken haar af.
– Kijk eronder: als er ander stof dan huisstof ligt, zitten er museumkevertjes, houtworm of motten in het dier.
– Controleer de oren: als die hangen, zijn ze niet goed uitgevild en zakt het kraakbeen steeds meer in. Bek idem dito.
– Kijk ‘m in zijn ogen: scheelkijken komt vaak voor.
Eerste foto: Wilmer W. Tanner with museum.jpg; http://contentdm.lib.byu.edu/u?/BYUPhotos,950