Waren de eerste ouders die hun kinderen van hot naar her brachten in een bakfiets nog ‘hippe gekkies’, inmiddels is iedereen aan de bak en zijn de kinderen zo goed als volwassen. Hoe kijken zij terug op hun jeugd?
Achttien jaar geleden had nog niemand in Nederland van het bakfietskind gehoord. Zwetende krakers vervoerden hun spullen in zware, zelfgetimmerde fietskarren, verder was zo’n ding iets waarmee bakkers en slagers in lang vervlogen tijden langs de deur gingen, maar een kind? In een bak? Nee, zeg.
Waar het precies begon is onduidelijk. Waren de Christiania-bakfietsen uit het gelijknamige Deense hippiewijkje de eerste in Nederland, of toch de bakken van de Nederlandse fietsenbouwer Maarten van Andel, die in 2000 zijn eerste tweewielermodel op de markt bracht? Hoe dan ook trokken de eerste bakfietsen nogal wat bekijks: de familie Copraij kwam er in 2005 mee in het Eindhovens Dagblad, volgens de overlevering liepen toeristen in Amsterdam rond 1998 tegen lantaarnpalen van verbazing over de drie kinderen in het ‘bakfietsteiltje’ van de familie Visser.
Achttien jaar later is alles anders. De bakfiets is een instituut geworden, geliefd én gehaat. ‘Het hart links, de portefeuille rechts en de bak vooraan op de fiets’, schreef de Belgische krant De Standaard in 2011. De fiets zou volgens critici een symbool zijn van de verwende yup die, ook nu zijn leven bekroond is met kinderen, voor geen goud zijn appartement in de binnenstad verlaat en zijn zorgvuldig vormgegeven bestaan van cafébezoek, feestjes en musea voortaan gewoon mét nageslacht voortzet, met een tussenstop bij de crèche en vanwege gebrek aan parkeerplaatsen niet met de auto, maar in de bak. Ondertussen eisen ze daarmee de stoep, de straat en alle ruimte voor de supermarkt op en het kan ze nog geen snars schelen ook, de aso’s. De kleine prinsjes en prinsesjes zelf zouden evenredig gewenst en verwend zijn. Veilig vastgegespt op de bankjes worden ze aan de wereld tentoongesteld als de kroon op het werk van hun ouders, en pas als het écht niet meer past, mogen ze zelf op de fiets. En is zo’n bak eigenlijk niet ontzettend braaf en burgerlijk?
Overigens gaat overstappen van de haters naar de liefhebbers vaak natuurlijk: meestal met de geboorte van het tweede kind. Want echt, zegt de bakfietsouder: zo’n rijdend huiskamertje, tegenwoordig liefst elektrisch en véél milieuvriendelijker dan een tweede auto, is de handigste uitvinding ooit. Waarop hij of zij met drie kinderen, vier tassen en een hond zingend voorbijzoeft, de gewone fietser achterlatend met een lied over een bilbijtende krokodil dat de rest van de dag niet meer uit z’n hoofd gaat.
Inmiddels is de bakfiets zo ingeburgerd dat er in Madurodam een minifietsje staat en zijn de eerste bakfietskinderen zo goed als volwassen. Hoe kijken ze terug op hun jeugd? Waren ze verwend of beschermd, welke rol speelde de bakfiets in hun leven en zouden ze er zelf ooit op stappen? Vier portretten.
Koen van Andel (17, 6 vwo) en Anna van der Vlist (16, 2de jaar Cios) resp. Amsterdam, Haarlem. In de bakfiets vanaf 2003.
Anna: ‘De bakfiets wás er gewoon toen we opgroeiden.’
Koen: ‘De bakfiets was er al voordat ik er überhaupt was. Vroeger snapte ik nooit wat mijn vader voor zijn werk deed. Ik zei altijd maar dat hij fietsenmaker was, maar er stond thuis ook een zelfgebouwde scooter en een omgebouwde bus. Pas toen ik zijn naam op het plaatje van een bakfiets zag staan, begreep ik: o, hij bóúwt die dingen. Het is begonnen na de geboorte van mijn oudere zus: mijn vader vond het onpraktisch om met een klein kind boodschappen te doen in de Amsterdamse Pijp, dus in 1999 heeft hij de eerste tweewielerbakfiets van Nederland ontworpen. Mijn moeder is interim-manager en beleidsadviseur.’
Anna: ‘Mijn vader is immigratieambtenaar bij de IND, mijn moeder is therapeutisch masseur. Ze is geboren in Ghana, maar toen ze een baby was, overleden haar ouders. Ze is toen geadopteerd door de opa en oma van Koen, die een tijd in Ghana woonden. Mijn moeder en Koens vader werden dus broer en zus, waardoor we samen zijn opgegroeid.’
Koen: ‘Elk weekend gingen we met z’n allen naar de camping in Bussum. Gingen we stiekem met mijn vaders prototypen van heuveltjes afrijden.’
Anna: ‘Heel dom plan.’
Koen: ‘Het ging altijd mis, maar nooit heel erg.’
Anna: ‘Eén keer mochten we de rest van de dag niet meer buitenspelen, dat was de ergste straf ooit.’
Koen: ‘We hielden allebei heel erg van voetbal. Ik ben op een gegeven moment op een lager niveau gaan spelen.’
Anna: ‘Ik voetbal nog steeds op het hoogste niveau onder de eredivisie: nu bij DSS in de vrouwenselectie 1 en 2.’
Koen: ‘Als we naar training gingen en ik wist dat ik na afloop moe zou zijn, zeiden mijn ouders: ga maar in de bak. Ik denk dat ik zeker tot mijn 12de in dat ding heb gezeten. Het was ook leuk: je kon doorspelen of ondertussen praten met je ouders, en als het regende kon je onder een zeiltje.’
Daantje Copraij (17, 5 vwo, Eindhoven). In de bakfiets vanaf 2005.
Daantje: ‘Mijn vader is binnenhuisarchitect en had altijd de auto, daarom kochten mijn ouders een bakfiets waarin mijn moeder Boris en mij naar school kon brengen. Daarna ging ze zelf aan het werk, ze heeft een cateringsbedrijf. Maar ja, broer en zus; die hebben altijd ruzie, bekvechten over dat de een meer ruimte heeft op het bankje, een denkbeeldige lijn trekken en dan de ander ervan beschuldigen dat-ie eroverheen gaat; dat soort stommigheid. Dus later moest er eentje in de bak en eentje achterop.
Mijn broer is 1,5 jaar jonger. We zijn altijd makkelijke kinderen geweest, streng zijn was niet nodig. Na school pasten onze oma’s op, we hoefden nooit naar de bso. Vergeleken met anderen zijn we misschien wat vrijer opgevoed: onze ouders hielden wel van een feestje, dan namen ze ons gewoon mee en bleven we slapen. Dat was heel gezellig. De kinderen van de vrienden van mijn ouders waren ook onze vriendjes, zij vonden het nog wél leuk om in de bakfiets te zitten als ze kwamen spelen. Ik de eerste paar keer ook, daarna werd het normaal.
‘Inmiddels hebben al mijn vrienden eindexamen gedaan, maar ik ben vorig jaar blijven zitten.
‘Ik vind mezelf zeker niet verwend. Als ik vroeger mijn groente niet lustte, moest ik gewoon blijven zitten tot het op was. We kregen niet zomaar alles wat we wilden en werden meegesleept naar musea, al hadden we daar geen zin in.
‘Toen ik 5 was en achter op de bakfiets zat, kwam mijn voet onderweg naar hockey tussen de spaken. Mijn moeder had het niet meteen door en fietste nog even verder, en toen is mijn scheenbeen gebroken. Gelukkig waren we vlak bij mijn tante en oom en konden we met de auto naar het ziekenhuis. Daarna hebben we de bakfiets weggedaan. We waren groot genoeg om naar school te lopen.’
Laura (15, 4 vwo) en Federica (17, 6 vwo) Dankelman, Den Haag
In de bakfiets vanaf 2002.
Federica: ‘De bakfiets symboliseerde ons gezinsleven: hij bewoog en wij zaten erin. Eén gesloten gemeenschap, altijd met zijn viertjes.’
Laura: ‘Lekker in de bak, beetje niksdoen.’
Federica: ‘Beetje om je heen kijken. Beetje geknepen worden.’
Laura: ‘Au!’
Vader Sander: ‘Toen we in 2006 naar Canada emigreerden omdat mijn toenmalige vrouw op het consulaat ging werken, leek de bakfiets ons handig. We hebben hem laten verschepen. Mensen in Toronto waren totaal verbaasd: een bakfiets was in die tijd nog iets voor de alternatieve scene, niet voor zo’n keurig gezinnetje met twee van die blonde grietjes.’
Federica: ‘We werden met de bakfiets naar school en naar voetbal gebracht, in Canada waren die afstanden echt te groot om te lopen.’
Laura: ‘Onderweg stopten we vaak bij een aardbeienveldje.’
Federica: ‘We zijn ook een keer met de bakfiets op de ferry naar Ontario Island geweest. Vanuit Toronto maakten we met z’n vieren allerlei reizen, oversteken naar Amerika kon ook makkelijk.’
Laura: ‘Na twee jaar verhuisden we naar Bamako, de hoofdstad van Mali; mijn moeder ging daar werken op de ambassade. We hadden een zwembad in de tuin en bewakers voor de deur, en we gingen vaak kanoën en hiken, maar de bakfiets kon niet mee: er waren geen fietspaden en het was sowieso veel te stoffig. Een chauffeur bracht ons naar de internationale school.’
Federica: ‘In 2010 kwamen we weer naar Nederland. Dat was wel superkut: kom je net terug, gaan je ouders uit elkaar. School boeide me zeer weinig in die tijd, ik ben bijna blijven zitten.’
Laura: ‘Ik vond het toen zwaar, nu niet meer. Onze ouders wonen op vijf minuten fietsen van elkaar. Als ik later kinderen krijg, koop ik ook een bakfiets.’
Sander: ‘Ik weet nog goed dat Federica, toen we de fiets na jaren verkochten heel erg moest huilen. Het voelde toch als het eind van een tijdperk.’
Jet (25, beleidsmedewerker en masterstudent), Cato (23, student toegepaste psychologie) en Sal Visser (21, student media, informatie en communicatie), Amsterdam. In de bakfiets vanaf 1998.
Jet: ‘Nu heb je badkuipachtige bakfietsen, maar wij hadden meer een soort afwasteiltje. Een bankje zat er niet in, wel riemen, maar die deden we nooit om.’
Cato: ‘Ik zie nog voor me hoe we keihard de stad doorkruisten om naar school, turnles of de knutselclub te gaan. Onze ouders zijn allebei journalist en schrijver, we houden allemaal van lezen en schrijven. Als we naar de bibliotheek gingen, mochten we per kind tien boeken uitzoeken: hop, in de bak.’
Jet: ‘Mijn moeder ging loeihard met ons. Een jas droeg ze nooit, want ze kreeg het zó wel warm; omdat het achterwiel zo klein was, moest ze keihard trappen.’
Cato: ‘Als mijn vader achter de bakfiets reed, ging hij expres bellen zodat zij woest achteromkeek. Hilarisch.’
Jet: ‘Ik zat meestal op het stoeltje achter op de fiets. Ik kan me vaag herinneren dat toeristen tegen lantaarnpalen liepen als wij voorbijkwamen, maar misschien ook omdat dat ons verteld is.’
Cato: ‘Toen ik groter werd, werd het minder comfortabel. Dat ik er toch nog in wilde zitten, was omdat ik lui was.’
Jet: ‘Ik denk wel dat we verwend zijn als je ons vergelijkt met mensen die weinig hebben. We zijn opgegroeid in Zuid, we mochten alles studeren wat we wilden. Ik denk dat we uit een vrij gezin komen.’
Sal: ‘We hadden natuurlijk wel regels. Cola alleen op verjaardagsfeestjes, chips alleen op vrijdag. Computervrije dinsdag werd ons ook opgelegd, maar dat kón gewoon niet.’
Cato: ‘Nu vind ik de bakfiets het toonbeeld van burgerlijkheid, toen niet.’
Jet: ‘Mama is altijd een fashionista geweest, met wilde kapsels. De bakfiets was toen voor de gekkies.’
Cato: ‘De hippe gekkies.’
Jet: ‘Mama was dol op dat ding. Alles smeet ze erin. Toen hij na twintig jaar total loss bij de fietsenmaker moest achterblijven, zijn we nog uit eten geweest om haar op te vrolijken, maar het hielp niet: ze was helemaal gebroken.’
Foto’s: Eva Roefs