Ben jij nou een vent?

Voor mishandelde vrouwen is begrip, beleid, aandacht en opvang. Maar voor mannen die thuis klappen oplopen is dat allemaal nog lang niet vanzelfsprekend. 


Het is een mooie dag. Renée zit met haar vriend en zijn twee dochters in de tuin. Als een van de dochters misselijk wordt en moet overgeven, loopt haar vriend mee naar binnen, maar zij blijft zitten en neemt nog een slok cola. Even later stormt haar vriend woedend naar buiten: ‘Als het jouw dochter was, had je wél wat gedaan!’ ‘Maar het heeft toch geen zin om met zijn allen eromheen te staan?’, zegt Renée. Bam, daar wordt ze met tuinstoel en al achterovergeslagen. Haar achterhoofd knalt op een betonnen randje. 

 

Jaarlijks worden 120 duizend vrouwen slachtoffer van ernstig huiselijk geweld: mishandeling door iemand uit de eigen omgeving. Treurig, maar ook bijna gewoon; we kennen de verhalen wel.

 

Maar als Renée nu eens als René wordt gespeld – als hij dus een man zou zijn die een knal voor zijn kop krijgt – dan wordt de situatie ineens veel ongeloofwaardiger. Toch is dat de andere kant van huiselijk geweld: volgens onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum en de universiteit van Tilburg uit 2010 worden er ieder jaar ook 80 duizend mannen ernstig mishandeld. In de helft van de gevallen door hun eigen partner. Met andere woorden: het slachtoffer van huiselijk geweld is in 40 procent van de gevallen een man. Hoe is dat mogelijk? Welke vent laat zich nou slaan?

 

René, die in werkelijkheid anders heet, is een lange, pezige man van 44, met gemillimeterd haar en donkere kringen onder zijn ogen. Hij ziet er bepaald niet als een weerloos type uit. En dat klopt, zegt hij. ‘Toen de dochter van mijn vriendin niet werd uitbetaald bij haar bijbaantje, ben ik ernaartoe gegaan en ik ben pas weggegaan nadat het was geregeld.’

 

Maar als hij van zijn tuinstoel wordt geslagen, speelt het geweld al jaren. ‘Ze was geen hond van een vrouw’, zegt hij nu over zijn ex-vriendin. ‘Soms was het gezellig, dan kookte ze lekker, pakten we een terrasje. Maar als de knop omging, had je de duivel tegenover je.’ Al na een maand in hun relatie heeft het stel grote ruzie, een paar weken later drukt ze zijn keel dicht. Dat gaat wel over, denkt René, ze hebben tenslotte alle twee een rugzak aan nare ervaringen uit eerdere relaties.

 

Maar het wordt alleen maar erger, vooral als zijn vriendin stopt met het innemen van haar medicijnen tegen borderline. Ze lacht hem uit, scheldt en kleineert, net zo lang tot hij zelf ook gelooft dat hij niks waard is. Haar twee puberdochters doen met haar mee. Omdat hij een hartinfarct heeft gehad, slikt hij bloedverdunners. ‘Weet je wat jij moet doen’, zeiden ze tegen mij, ‘al je bloedverdunners innemen en zo zelfmoord plegen, dat is beter’. Omdat hij niet werkt, doet René het huishouden. Zijn vriendin legt expres stof neer om hem te controleren, en als ze ziet dat de boel niet goed is opgeruimd, dan is het hommeles. Ze stuurt hem steeds vaker het huis uit, hij slaapt soms in de daklozenopvang en een winter lang onder de dakpannen op zolder. Zijn zoon uit een eerdere relatie kan er niet meer tegen en verbreekt het contact. Hij schaamt zich. Bijna niemand weet hoe het er thuis aan toe gaat, en de paar vrienden die het wel weten, verliest hij een voor een: ze snappen niet dat hij bij haar blijft. Hij begrijpt hun onbegrip wel: ‘Wie laat zich nou mishandelen door zijn eigen vrouw? Jij spoort niet, denken ze. Maar ik had geen keuze. Ik kon nergens heen, en dus ging ik telkens maar terug. Misschien zou het beter worden als ik nog meer van haar zou pikken, dacht ik.’ Tien jaar na het begin van hun relatie neemt hij op een bankje in het bos daadwerkelijk dertig bloedverdunners. Een wandelaar ziet de lege medicijnendoosjes en belt het ziekenhuis. Daarna logeert René een tijdje bij zijn broer, maar daar kan hij niet blijven en ook het maatschappelijk werk heeft voor hem geen andere optie dan de daklozenopvang. Pas na eindeloos bellen komt René erachter dat hij al zeven jaar lang ergens naartoe had gekund: de mannenopvang.

 

In 2008 besluit het ministerie van Volksgezondheid onder leiding van minister Bussemaker dat er te weinig bekend is over geweld tegen mannen, en het begint met een proef om opvangplekken voor mannen in te richten. In Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht openen vier grote organisaties tegen huiselijk geweld ieder een opvanghuis met tien kamers, alleen bestemd voor ernstig mishandelde mannen.

 

Voor mishandelde vrouwen waren er al 2.200 opvangplaatsen, maar voor mannen bestond er geen veilige plek. Wáren die mannen er eigenlijk wel, vroeg men zich af. De hulporganisaties zelf hadden in 2008 nog geen idee of er twee of honderd mannen op af zouden komen. Uiteindelijk bleken de veertig plekken bijna continu bezet te zijn. Gemiddeld verblijven er jaarlijks tussen de 70 en de 100 mannen in de opvang, waarbij iedere man een maand of zes blijft. In bijna 60 procent van de gevallen gaat het om huiselijk geweld, soms worden de mannen belaagd omdat ze de familie-eer hebben aangetast of ze hebben andere redenen om voor hun welzijn te vrezen.

 

Schermafbeelding 2015-06-19 om 14.42.09

 

Van de veertig opvangplekken uit 2008 zitten er tussen de tien en de twintig op een geheim adres: huizen waar je niet zo naar binnen kan komen, en waarvan de bewoners op een ander adres staan ingeschreven. Op de deur van het opvanghuis in Den Haag hangt dan ook geen naambordje. Wel een grote camera. Binnen is het makkelijk om te verdwalen in het stelsel van gangen, badkamers en slaapkamers. Het gelige zeil ligt er al een tijdje, zo te zien, en de roze geverfde deuren stammen uit de tijd dat dit een vrouwenopvang was. Nu wonen er negen mannen in een soort studentenhuis, maar dan netter: alle drie de keukens zijn brandschoon. Toen René hier zes maanden geleden kwam wonen, heeft hij het meubilair in zijn kamer aangevuld met een rieten stoel en andere spullen van de kringloopwinkel. ‘Mannen in de opvang zijn veel netter dan vrouwen’, zegt Kirsten (35). Haar achternaam wil ze niet in de krant. Als ‘casemanager’ begeleidt Kirsten de mannen die hier binnenkomen en zorgt dat ze de hulp krijgen die ze nodig hebben. Dat varieert van een doorverwijzing naar de psycholoog en schuldhulpverlening tot een schildercursus, ‘als ze daarvan echt van tot rust komen’.

 

Hiervoor deed ze hetzelfde werk in de vrouwenopvang, maar met mannen kan ze nu eenmaal beter opschieten. Het valt haar op dat de groep hechter is. Misschien komt dat omdat ze zich schamen om nieuwe vrienden in de buitenwereld te maken zolang ze nog hier zitten, maar onderling helpen ze elkaar altijd, als er een probleem is. Er wordt ook veel gelachen, zegt ze. Om René bijvoorbeeld, die door de problemen met zijn korte termijngeheugen steeds van alles kwijt raakt. Bij hem thuis kwam er telkens ruzie van, hier maken ze grappen over het strijkijzer dat nog steeds spoorloos is. Bovendien blijven mannen minder hangen in het verleden; in tegenstelling tot vrouwelijke slachtoffers zijn ze vanaf het begin af aan gericht op een nieuw leven. Maar dat komt ook, zegt Kirsten, omdat de mannen hier pas komen als het te koud wordt om in hun auto te slapen. Als hun baas ze uit de afvalcontainer ziet eten en gaat doorvragen. Of als hun zelfmoordpoging mislukt is. Pas als ze álles hebben geprobeerd en het echt niet meer gaat, dan komen ze hier.

 

Waarom wachten ze dan zo lang? Juist omdat het mannen zijn, zegt Adrie Vermeulen van Moviera, de hulpverleningsorganisatie die de mannenopvangplekken in Utrecht heeft georganiseerd. ‘In onze samenleving mogen mannen gewoon geen slachtoffer zijn.’ Al is Vermeulen (46) één van de pioniers in de mannenopvang, hij kan zich er nog steeds kwaad om maken: mannen moeten de sterksten zijn, en zijn ze dat niet, dan vinden we ze watjes. ‘Natuurlijk is dat een heel traditioneel en ook een heel hardnekkig idee. Ik zie het zelfs bij de jongere generatie mannen. Maar hun stoerheid heeft ook een schaduwkant. Ze hebben nooit geleerd om om hulp te vragen. En áls er dan klappen vallen, accepteren ze dat heel lang, met als gevolg dat ze in een isolement terecht komen.’ Mannen doen dan ook bijna nooit aangifte: slechts 3 procent stapt naar de politie. Een derde van de mannen praat er met helemaal niemand over. Om hulp vragen doen ze volgens Vermeulen dan ook pas als ze echt ten einde raad zijn. ‘Ze voelen zich geknakt, ze voldoen niet aan het manbeeld, het eerste dat ik daarom altijd zeg, is: wat goed dat je hulp vraagt.’

 

Over het algemeen gebruiken vrouwen meer psychisch geweld: ze kleineren, stalken en bedreigen. Maar áls het fysiek wordt, grijpen ze vaker naar hulpmiddelen. ‘Ik heb wel eens een man ontmoet wiens vrouw de laptop op zijn hoofd kapot sloeg’, vertelt Vermeulen.

 

Maar waarom slaan die mannen dan niet gewoon terug? Ze zijn toch sterker? ‘Natuurlijk komt het wel in ze op, maar ze willen het principieel niet. Bovendien beseffen ze dat wanneer de vrouw vervolgens naar de politie gaat, zij de pineut zijn.’

 

René kan daar over meepraten. ‘Toen mijn vriendin me met tuinstoel en al omver duwde, heb ik haar een klap gegeven. Meteen daarna belde ik zelf de politie. Ik schrok van mezelf. Zo’n man wilde ik helemaal niet zijn, als ik op straat geweld zag, sprong ik er het liefst tussen om het te laten ophouden. Dus toen ik op het politiebureau een folder zag liggen voor een anti-agressiecursus heb ik me meteen opgegeven. Het gevolg was dat ik heb geleerd om mijn grenzen nog verder te verleggen en nog meer van haar ben gaan accepteren.’

 

Is er in die tien jaar dan nooit politie op het geweld afgekomen? Jawel, meerdere malen. ‘Op een keer haalde ze een slagersmes uit de keuken en kwam ze op me af. We worstelden en ik probeerde het mes af te pakken, maar toen dat niet lukte vluchtte ik naar de buren en belde ik 112. Binnen een mum van tijd stond de tuin vol politie. Ze keken naar binnen, zagen het mes en sloegen míj in de boeien. Ja, natuurlijk was ik boos: ik mocht 48 uur mijn eigen huis niet in. Maar zo werkt het nou eenmaal: ik ben een man, dus ik zal het wel gedaan hebben.’

 

De man als standaard-dader. Marie-José Spithoven (58) herkent het verhaal. Ze is directeur van de Wende, de hulporganisatie die in Den Haag de mannenopvang coördineert, en werkt al meer dan vijfentwintig jaar in de hulpverlening, eerst vooral bij de vrouwenopvang. Dat beeld hebben we nou eenmaal van mannen, zegt ze. En veranderen kost veel tijd. Maar dat de overheid ondertussen tv-spotjes uitzendt (‘Het houdt niet op, niet vanzelf’) waarin geen enkel slachtoffer een man is, sterker nog, waarin een man alleen als dader te zien is – nee, dat helpt niet mee. ‘Een man is niet altijd de pleger’, zegt ze, ‘dat zouden ze anders moeten aanpakken. Bovendien bevordert het de schaamte en het taboe.’

 

Misschien speelt mee dat het voor veel mensen lastig te begrijpen is: waarom heb je het als man zo ver laten komen? Waarom ga je niet weg? Spithoven, droogjes: ‘Die vraag is ook heel lang aan mishandelde vrouwen gesteld hoor.’ Meer dan vijfentwintig jaar geleden ontstonden de eerste Blijf-van-mijn-lijfhuizen voor vrouwen, vertelt ze, maar pas de laatste vijftien jaar is vrouwenmishandeling echt een geaccepteerd onderwerp geworden. Met andere woorden: er is tijd voor nodig om duidelijk te maken dat mannenmishandeling ook bestaat.

 

‘Het is de omgekeerde wereld’, vindt Peter (49 jaar, niet zijn echte naam). ‘Mijn oudste zoon en ik waren altijd vier handen op één buik. We deden alles samen, zijn moeder deed niets. En nu zit hij bij haar.’

 

Peter was eigenaar van een succesvol aannemersbedrijf. Hij was zeventien jaar getrouwd met een vrouw die haar paard belangrijker vond dan haar twee kinderen, wat ze ook tegen hen zei. Aan opvoeding of huishouden deed ze niet; als Peter thuiskwam van zijn werk als aannemer kookte hij, deed de afwas, speelde met de kinderen en bracht ze naar bed. Als je vraagt waarom hij toch bij haar bleef, zegt hij: ‘Het zal wel normaal zijn, dacht ik toen.’ Dat ze dagenlang apathisch op bed lag, de kinderen sloeg om niks, altijd ruziemaakte en hem met de dood bedreigde, alles werd langzaam normaal. Zelfs toen ze op vakantie alleen maar foto’s van zichzelf maakte – voor op de datingsite, verklaarde ze – werd dat op den duur ook normaal. Niet dat het leuk was, hij wist echt niet hoe lang hij het nog zou volhouden, maar een normale scheiding zou ze nooit accepteren. Als hij de kinderen zomaar zou meenemen, zou dat ontvoering zijn, en dan was hij ze kwijt. Het hielp ook niet mee dat haar familie in de buurt woonde en hem bedreigde. Dus probeerde hij uitbarstingen zoveel mogelijk te vermijden en ondertussen zijn bedrijf te leiden. Maar toen zijn vrouw ineens zei dat ze het wel snapte, als ouders hun eigen kinderen vermoordden, begon hij echt bang te worden. En toen zijn oudste huilend om een lieve stiefmoeder vroeg, was dat de druppel. Peter pakte wat spullen en verhuisde in april 2014 met de kinderen naar de mannenopvang in een andere stad. Daar deed hij aangifte van geestelijke mishandeling door zijn vrouw, Jeugdzorg legde een dossier aan. Zijn kinderen bloeiden op, ze vonden het leuk op hun nieuwe school, maakten vriendjes en wilden nooit meer naar hun moeder. Toch besloot de rechtbank na zeven weken dat de kinderen terug moesten. ‘Vanwege de vertrouwde omgeving, zei de rechter. Mijn oudste zoon heeft brieven geschreven naar de rechter, gebeld, op gesprek geweest; niets hielp. Kinderen horen bij hun moeder, zo werd er gedacht, maar zij geeft helemaal niets om die kinderen: ze wil ze alleen maar hebben om mij te straffen.’

 

Hij zwijgt en trekt zijn nette jasje recht. Omdat zijn bedrijf inmiddels failliet is, heeft hij zometeen een sollicitatiegesprek. ‘Ik heb altijd gedacht dat mannen en vrouwen net zo veel rechten hebben, maar als man trek ik nu toch aan het kortste eind. Ik ben mijn kinderen kwijt, hoewel ik ze heb opgevoed.’ Jeugdzorg in zijn oude woonplaats wilde het opgestelde dossier van Jeugdzorg in de nieuwe woonplaats niet overnemen; het zou alleen maar zijn verhaal bevatten. In plaats daarvan gingen zij langs bij zijn ex en kregen daar haar kant van het verhaal te horen. Dat werd geloofd, in tegenstelling tot het zijne. En nu zijn ex-vrouw zich niet aan de bezoekregeling houdt, kan Peter weinig doen. Ondertussen maakt hij zich zorgen. ‘Er zijn twee dingen die ik nog kan doen’, mailde mijn ex vorige week. Dan denk ik: ze bedoelt zelfmoord, of de kinderen vermoorden. Maar ik kan niets. Er moet altijd eerst iets gebeuren voor je gelijk krijgt. Ik kan alleen maar afwachten.’

 

De situatie voor René ziet er inmiddels beter uit. Dankzij de hulp van zijn begeleider heeft hij sinds een maand zijn eigen huis. Hij heeft weer contact met zijn zoon, een aantal vrienden van vroeger is teruggekomen nadat hij ze het echte verhaal heeft verteld, hij doet vrijwilligerswerk. Zijn leven is weer van hem. ‘Maar als ik hier niet naartoe was gekomen, dan had ik weer bij haar gewoond’, zegt hij. ‘En dan was het misschien gegaan zoals je soms op tv ziet: moord en doodslag. Ik bij haar, of zij bij mij.’

 

Slachtoffer, plegers en omstanders kunnen voor hulp en advies dag en nacht contact opnemen met Veilig Thuis via 0800 – 2000. Meer informatie is te vinden op vooreenveiligthuis.nl of op mannenmishandeling.nl

Foto’s: Lukas Göbel