Deze mensen verlegden -soms noodgedwongen- radicaal de koers.
Fieke Opdam (30) ging op haar 18de het klooster in. Bijna negen jaar later trad ze uit. Nu wil ze cabaretier worden.
‘Bij het laatste ochtendgebed keek ik om me heen in de kapel en dacht: als ik nu handboeien zou hebben, had ik mezelf vastgeketend. In de waskeuken trok ik mijn habijt uit, kuste hem zoals altijd en kreeg een spijkerbroek, een trui en 250 euro. Daarna reed een zuster me het terrein af. Dit kan niet, dacht ik, ze komt vast zo weer terug. Ik hoor toch bij hen? Toch moest ik gaan.
Het klooster was een nieuwe start na een turbulente jeugd. Misbruik en het gevoel buiten de groep te vallen, dat zijn geen leuke dingen. Van Fieke in Noord-Brabant werd ik zuster Luca bij de Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus in Sittard. Het was geen vlucht, al denken mensen dat vaak wel; het was een weloverwogen keuze. Ik denk dat je een roeping het best kunt vergelijken met verliefdheid op het geloof. Bidden, het samenzijn met de zusters, zorgen voor anderen – het leven in onze kloosterorde bezorgde me een intens geluk.
Dus toen ik de deur van het klooster achter me dichttrok, voelde dat een beetje als sterven. Vanaf nu moest ik het zelf gaan doen, maar ondertussen was de wereld totaal veranderd. Ik weet nog dat ik dacht: al die soorten pindakaas, wat is er gebeurd met mét nootjes en zonder nootjes? Wat is een WA-verzekering? En kost benzine überhaupt geld? Je komt er steeds opnieuw achter dat je niets van het leven buiten de muren begrijpt.
Ik denk dat ik het kloosterleven echt nodig heb gehad. Hoe je vergeeft, hoe je omgaat met anderen, dat heb ik er geleerd, maar ik heb er ook mezelf beter leren kennen. Er zijn niet zoveel andere mensen in een klooster, je komt altijd jezelf tegen. En het leven was er zoveel eenvoudiger, ik heb daar geleerd te genieten van kleine dingen. Soms hadden we gasten gehad en was er friet over, dan warmden we dat op in de magnetron en genoten intens van die slappe frietjes, zo’n luxe was het. Ik ben een tijd uitgezonden geweest naar de achterbuurten van Chicago, daarna werd ik in Missouri geplaatst en toen kwam ik terug naar Nederland, maar daar begonnen de problemen. Ik kwam terecht in een kloostergemeenschap die nog opgebouwd moest worden, maar omdat ik tegelijk mijn studie pedagogische wetenschappen afmaakte op de universiteit, groeiden de andere zusters en ik uit elkaar. We begrepen elkaar niet meer, de misverstanden stapelden zich op, tot ik een telefoontje kreeg: je hebt twee dagen om je spullen te pakken.
Waar moest ik beginnen? Ik werd au pair, maar had ontzettend heimwee naar het leven binnen de muren. Elk moment verwachtte ik de stem van moeder Angelina te horen: ‘Zuster, trek die rare kleren uit en kom naar huis, we moeten afwassen.’ Het heeft ruim een jaar geduurd voor ik mijn vertrek kon accepteren. Een kleinkunstenaar die me zangles gaf, heeft me opgevangen. Ik mocht een tijd bij haar en haar man in huis wonen en zij overtuigde me ervan dat ik talent had als cabaretier. Pas toen ik werd aangenomen bij de Koningstheateracademie, een cabaretopleiding in Den Bosch, voelde dat als een nieuw begin.
Ik ben na mijn kloosterleven nog een tijd lang extreem dienstbaar geweest. Ik nam mijn talent niet serieus: als ik moest kiezen tussen mijn eigen les voorbereiden of iemand anders helpen, koos ik altijd voor de ander. Het heeft een tijd geduurd, maar nu behoort het leven écht helemaal aan mij. Dat ik zelf mag beslissen of ik mee ga borrelen met mijn studiegenoten, dat ik mag schelden in plaats van ‘God Maria Jezus’ te roepen, dat ik zo de auto kan pakken en overal naartoe kan rijden – dat is heerlijk. In het begin was ik vaak bang: straks denkt iedereen dat ik een typetje ben, een karikatuur: altijd weer die ex-non met een zielig verhaal. Dankzij mijn regiedocent heb ik geleerd: omarm het, die ervaringen maken het júist spannend. Dat ik mijn habijt nooit meer zal dragen, blijft absurd, maar ik ben nu wel tot in het uiterste puntje van mijn teennagels oprecht gelukkig. Het theater is voor mij inmiddels de meest heilige plek op aarde. Na de kerk.’