Kalverstraat

Ze had eindeloze zwarte wimpers en een huid van porselein. We ontmoetten elkaar voor de Zara. Ik zat op een stoepje, waardoor we ons, toen ze mijn blikveld binnen werd gereden, onmiddellijk op elkaars ooghoogte bevonden.

‘Hoi’, zei ik, om maar wat te zeggen. Ze zei niets terug. Boven ons stond haar moeder met een andere moeder te praten, hun krullen onzichtbaar door de hoofddoekjes eromheen. Hier beneden, tussen de voorbijfladderende plastic tasjes in haastige handen (bijna zes uur, even die broek halen en dan langs Bakker Bart voor twee Brabantse worstenbroodjes, snel!), zaten wij.

Ik keek weer in haar donkere ogen, zo groot dat ze bijna de helft van haar gezichtje in beslag namen. Wat zou ze denken van dit vlassig blonde wezen? Ik hoopte dat ze mij over tien jaar niet anders zou zien dan haar moeder en haar tantes. Ik hoopte dat als zij later zelf hier zou lopen, dat ze dan één grote hebberige mensenmassa zou zien, iedereen op koopjesjacht en daarom eigenlijk allemaal hetzelfde. Maar het allermeest hoopte ik nog dat ze me later aardig zou vinden en daarom glimlachte ik vanaf het stoepje bij de uitgang van de Zara hoopvol naar een peuter in een buggy. Ze keek me ernstig aan.