‘Als het pijn doet, voel je tenminste iets’

Met Het smelt schreef Lize Spit een literaire sensatie. Fijn? Mwah. ‘Soms lijkt het wel alsof ik voor de gek ben gehouden.’

 

TEKST MARGOT C. POL

 

‘Ik heb weleens dat ik hier zit en me dan stoor aan de dingen die ik in deze zetel heb gezegd tegen interviewers. Als ik daar aan terugdenk, voel ik mezelf een tikkeltje ongemakkelijk. Er is geen enkele plek die nog alleen van mij is, dat vind ik wel gek.’

 

Lize Spit (28) zit op haar vaste plek op de bank. Van hier kan ze het hele Brusselse appartement overzien. Veel planten, veel hout, mintgroene muren. Als haar vriend ging slapen, werkte zij tot een jaar geleden in de huiskamer door aan haar debuutroman. Soms werd hij wakker van haar getik, zo klein is het. Inmiddels is Lize Spit geen belofte meer, maar al bijna een jaar lang een literaire sensatie, inclusief vertalingen en een boekverfilming in het verschiet. Iedereen wil alles van de kleine Vlaamse weten. Haar dorp, haar jeugd, haar ouders, was het allemaal zo akelig als in het boek?

 

Het Smelt gaat over Eva, die in verpletterende eenzaamheid opgroeit in Bovenmeer, een dorp bij de snelweg waar er van alles maar één is: een slager, een bakker, een winkel die ’t Winkeltje heet en twee cafés; als de een sluit, gaat de ander open. Ze deelt haar klas met twee jongens; meer kinderen zijn er niet geboren dat jaar. Thuis woont broer Jolan, zus Tesje die van zichzelf pas mag gaan slapen als ze foutloos alles en iedereen welterusten heeft gezegd en ouders die hun flessen wijn en blikken bier respectievelijk in het kippenhok en in de schuur verstoppen. Ze trekken zich vooral iets van hun kinderen aan als het hun uitkomt. Op een ochtend in de zomervakantie roept haar vader Eva naar de schuur. ‘Kijk Eefje’, zegt hij en wijst de zelfgeknoopte strop aan het plafond aan, ‘deze wilde ik je laten zien.’

 

Maar vraag als interviewer liever niet of haar eigen ouders óók zulke drankzuchtige naarlingen zijn. Nee, zegt Lize Spit: ‘Het is zeker niet zo dat het gezin uit mijn boek een op een mijn gezin is.’ Ze praat snel en zacht. Al een jaar lang vertelt ze hierover. Ze ziet er moe uit. ‘Als schrijver kijk je: wat is interessant genoeg, wat is bruikbaar? Vanuit dat uitgangspunt was dat mijn jongste zusje.’ Verontschuldigend lachje: ‘Ik had haar op voorhand wel gevraagd: zou je het erg vinden als ik schrijf over iemand met een dwangneurose, als je daar dingen in zou herkennen? Maar zij zei: je mag alles opschrijven. Verder vond ik dat ik de vrijheid had om alles te gebruiken wat ik wilde. ‘Er is één ding’, appte mijn zus toen ik haar de eerste hoofdstukken had gestuurd, ‘iets wat ik echt niet leuk vind.’ Oei, ik ga mijn hele boek moeten aanpassen, dacht ik toen, maar ze zei: ‘dat je iets over mijn spataders hebt geschreven’.

 

Je redacteur bij uitgeverij Das Mag, Marscha Holman, vertelde dat je het beledigend vindt als mensen je boek autobiografisch noemen.

 

‘Ik vind dat inderdaad geen compliment. Autobiografisch schrijven, dat is als een bakker die afbakbroodjes opwarmt. Terwijl ik juist een jaar lang een collage heb gemaakt van de observaties die ik in handen had, met fictie als de lijm. Ja, ik heb een blauwdruk van mijn dorp gebruikt zodat ik er als schrijver vrij in kon rondlopen, maar er is niks in dat boek dat nog exact hetzelfde is zoals ik het heb beleefd. Ik heb zelfs meer dingen weggelaten dan dat ik er heb bij verzonnen. ‘Is het dan therapeutisch schrijven?’, vragen lezers dan. Nee, want therapeutisch schrijven, is heel slecht schrijven. Dat doe je voor jezelf om iets te verwerken. Ik heb bij het schrijven van dit boek niets gevoeld, ik was een soort chirurg die boven het lichaam dingen doet, zonder zich af te vragen wat de gevolgen zijn voor het gezin van de patiënt.’

 

‘Dag mevrouw, mogen we u een paar vragen stellen?’ Groothoofd stak een hand uit. Moeder probeerde deze te schudden, waardoor het ei dat ze vast had aan het rollen ging en stukviel op de vloer. Het eiwit spatte open, de dooier bleef intact, belandde op een afstand van de schaal en het slijm. We keken er allemaal naar, een oranje stip op de zwarte tegels. ‘Laat dat liggen,’ zei mama bij mijn eerste aanstalten te bukken. Tesje probeerde het kleefkruid uit haar haren te vissen, moeder sloeg haar hand weg. (…) Ook vandaag was er geen hulp gestuurd.’

 

‘Lize Spit schreef een debuut dat je elke schrijver toewenst’, recenseerde de Vlaamse krant De Standaard: ‘vertrouwd, verrassend, fantasierijk en genadeloos.’ De eerste druk verscheen in januari dit jaar, inmiddels zijn er 120 duizend exemplaren verkocht.

 

 

Je redacteur zei: Lize schaamt zich voor het succes.

 

‘Ja, dat is zo. Zelfs als ik voetbal of een spelletje speel, zit ik altijd graag in de verliezende groep. En als we dan toch beginnen te winnen, zou ik het liefst van kamp wisselen en teruggaan naar de verliezers, omdat je dan iets hebt om voor te strijden. Ik zit nu al een jaar in het winnende kamp en soms wil ik heel graag terug naar waar ik daarvoor was.

 

‘Het heeft er misschien ook mee te maken dat ik mezelf niet zo hoog heb zitten. Op een bepaald moment belde de uitgeverij: ‘We hoorden je net in een radio-interview weer een compliment wegwimpelen, maar je moet oppassen dat dat op den duur niet een beetje irritant wordt, je mag ook gewoon tevreden zijn.’ Sorry sorry sorry, dacht ik toen, en: sorry dat ik steeds sorry zeg! Ik moet daar echt mijn best voor doen. In mijn hoofd klinkt een luide stem die me heel de tijd onderuit haalt. En dat ik nu goed kan rondkomen van dit boek, vind ik ook wel beschamend, want ik heb zoveel gestolen van de mensen uit mijn omgeving, maar ik kan toch moeilijk mijn inkomen in stukjes verdelen en die observaties afbetalen? Het is allemaal best wel… Het is niet per se makkelijker dan daarvoor.’

 

Je bedoelt: toen je nog zeventien uur per dag schreef, overdag in een kantoortje in een buitenwijk, ’s nachts thuis?

 

‘Ja, ik vond dat zo’n prettige periode. Als ik ’s avonds na een goede dag op het perron stond en voelde dat mijn boek misschien wel heel veel mensen zou raken, gaf dat echt zo’n warm gevoel. Zo van: alles is perfect. En nu heb ik exact waar ik toen van droomde, en is dat warmtegevoel niet even groot als ik het toen op dat perron ervoer. Soms lijkt het wel alsof ik voor de gek ben gehouden. Al die vertalingen en verfilmingen, ik ben er keidankbaar voor – of nou ja, ‘kei’, dan komt dat straks in het artikel en erger ik me weer aan dat woord, maar ja – die schaamte is er wel echt.

 

‘Misschien ben ik ook te gecontroleerd. Het voelde lang als mijn plicht overal ja op te zeggen: evenzeer als ik hard heb geschreven, moest ik nu net zo’n goede ambassadeur zijn voor dat boek. Ik accepteerde elke lezing, omdat ik dacht: wie weet overtuig ik toch weer twee mensen.’ Lacht. ‘Ja, je kunt eigenlijk niet zo leven. Ik heb een hele sterke geest, mijn hoofd regeert, maar soms kan mijn lichaam de overhand nemen en dan kantelt mijn geest. Dan kan ik op een avond ineens heel angstig worden. ‘Of het wordt een flop’, had ik van tevoren tegen de uitgeverij gezegd, ‘en dan zal ik kapot zijn, of het wordt een groot succes, en dan zal ik óók kapot zijn.’

 

Helpt er iets om al die stemmen te stoppen?

 

‘Goh…’ Dan, gedecideerd: ‘Nee. Ik ben nogal een piekeraar. Ik kan me niet inbeelden hoe het leven is als je niet de hele tijd zit na te denken over wat je… denkt. Dat moet heel rustig zijn. Maar in mijn hoofd ben ik altijd aan het analyseren.

 

‘Zelfs het stoppen met mijn dagboek toen ik 11 was, was een treurig moment, alsof het een vriend was die ik in de steek liet.’ Spit staat op, haalt een dagboekje uit de slaap-kamer en leest voor: ‘Ik heb buikgriep, dat doet pijn. Jij bent bijna vol, dat vind ik spijtig, maar ik hou je bij en ik zal nog veel in je lezen.’ En de dag erna: ‘Ik ga je wel op dezelfde plaats in mijn bed laten liggen.’ Op het eind schreef ik: ‘Wacht, ik heb een idee: ik steek gewoon losse blaadjes in je en dan kan ik voortschrijven.’ Maar op een bepaald punt ben ik toch gestopt, omdat ik voelde: wie hou ik eigenlijk voor de gek? Ik heb daar echt last mee gehad: opgroeien en de wereld die je voor jezelf creëert, loslaten. Dat je er vaak een betere plek van maakt dan het werkelijk is.’

 

Kom je nog weleens in Viersel, dat symbool stond voor het dorp in je boek?

 

‘Een of twee keer per jaar, normaal, maar deze zomer is ons ouderlijk huis verkocht. Dat er in de tuin van vroeger nu andere kinderen rondlopen, vind ik onwerkelijk. Alsof je eigen herinneringen worden overschreven. Ik weet dat ik er nog een keer heel hard om zal moeten wenen, maar dat ik het uitstel.’

 

Iedere lezer zal denken: ze zal alleen maar blij zijn dat het verkocht is.

 

‘Ik heb daar ook fijne herinneringen. Sneeuwballengevecht bij de kerk, ’s zomers rondfietsen in je natte badpak, hutten bouwen; een leven is nooit alleen maar tragiek en misère.

 

‘Ik was als kind al van de controle. En ik had thuis het gevoel dat ik heel de tijd aanwezig moest zijn en moest opletten, want als ik zou stoppen met kijken, dan zouden er dingen misgaan. Ik ben daar nog altijd veel mee bezig, ook onbewust. Op een feestje weet ik bijvoorbeeld exact hoeveel de mensen die ik graag mag, gedronken hebben. Ik tel dat uit automatisme, omdat ik dat thuis ook deed. Als mijn vriend iets kwijt is, weet ik meteen waar het ligt. Maar hoe meer ik dat op mijn kleine niveau doe, hoe meer ik het gevoel heb dat er in de wereld van alles aan het mislopen is. Zelfs nu denk ik: wat hebben mensen nu aan dit interview, als we eigenlijk recht op een klimaatramp aan het afstevenen zijn? Ik voel me de laatste tijd bijna schuldig dat ik geen boek heb geschreven dat wezenlijk belangrijk is voor de maatschappij. Schrijvers als David Van Reybrouck, die echt iets kunnen met het grotere plan, daar kijk ik gigantisch tegenop.’

 

Wat gaat er fout als jij niet meer kijkt?

 

‘Dat weet ik niet. Eigenlijk is het bijna dwangneurotisch, maar dan met gedachten. Ik denk dat het ook een manier is om jezelf te straffen. Er was vaak veel verdriet thuis en mijn ouders spaarden ons daar niet van, om het zo maar te zeggen. Als kind ben je eigenlijk machteloos en uit die machteloosheid neem je controle over heel veel kleine, belachelijke dingen die er niet toe doen, maar die je het gevoel geven dat je op z’n minst íéts doet. Het verandert niets aan hun verdriet, maar dan kom je er toch niet gemakkelijk vanaf, dan leef je op een andere manier mee. Dan lijd je mee.’

 

Je hebt een jeugd gehad waarin je voelsprieten hebt moeten ontwikkelen, vertelde Marscha.

 

‘Dat is mooi gezegd. Ik vraag me altijd af: heb ik die voelsprieten ontwikkeld door de situatie of heb ik ze altijd al gehad? Mijn zusjes en broer zijn allemaal heel anders van persoonlijkheid. Maar dat verantwoordelijkheidsgevoel hebben we alle vier sterk ontwikkeld. We hebben nooit gepuberd, niet met drugs geëxperimenteerd, snel een vaste baan en relatie gevonden. Alle vier waren we hard op zoek naar een soort veiligheid. Ik denk dat het als kind fijn is als je weet hoe de situatie zal zijn als je thuiskomt, en dat was bij ons niet zo.’ Langzaam, zoekend naar woorden: ‘Een alcoholprobleem is kiezen voor iets anders dan vader of moeder zijn. Drinken is toch een uitvlucht. Als kind denk je dan: waarom vlucht je, ik ben toch hier? Dat is heel hard, dat je het gevoel hebt dat jij degene bent voor wie iemand vlucht, terwijl je niks fout doet. En zo zou je het eigenlijk ook niet moeten zien, want diegene vlucht van zichzelf, maar dat weet je niet, totdat je zelf eens drinkt om weg te vluchten van jezelf.

 

‘Ik vind het moeilijk te zeggen of ik nu een gelukkige of een ongelukkige jeugd heb gehad. Beide, denk ik. Maar ik wil er eigenlijk niet zoveel over vertellen.’

 

Je ouders hebben Het smelt drie weken voor verschijning gelezen, toch?

 

‘Ja, daar had ik veel schrik voor, maar de enige manier om het juiste boek te schrijven was: niet te veel rekening houden met wat iedereen ervan zou vinden. Daarom heb ik het heel snel geschreven, anders keek ik te veel terug als persoon en wist ik: oei, dit gaat pijn doen. Maar als schrijver wist ik: pijn en schaamte zijn goed.’

 

Hoe reageerden ze?

 

‘Eksters eten geen kersen’, was het eerste dat mijn moeder zei. Want dat stond in het boek, net zoals mijn zus dat zei van de spataders. Mijn moeder heeft het in een dag gelezen. Zo is ze ook: heel plichtsbewust en betrokken, geen slechte ouder die het weggooit: ik ga dit niet lezen! Ik denk dat zij hetzelfde voelde: oei, wij komen hier niet goed uit. Natuurlijk vonden ze het moeilijk. ‘Er waren toch ook veel goede momenten?’, was haar reactie. En ik heb heel lang moeten uitleggen: mama, dit is niet óns. Niet júllie. Dit is niet ons leven. ‘Maar mensen gaan dat wel denken’, zei ze. Toen moest ik haar echt overtuigen: maar daar kan ik niets aan doen, het is niet mijn taak om er een begeleidend briefje bij te schrijven.’

 

Heb je achteraf weleens gedacht: misschien had ik iets minder van mijn eigen leven moeten gebruiken?

 

‘Ik heb er weleens spijt van gehad, maar de schrijver in mij zeker niet. Want als ik wél dingen had aangepast, was het boek minder goed geweest. Dan had je gevoeld dat ik ergens omheen had geschreven. De dingen waar je het beste over kunt schrijven, zijn toch de dingen die je het beste kent.

 

‘Ik heb me lang afgevraagd: hoe komt het dat ík het wel gered heb? Sommige mensen zijn een ketel zonder uitgang, die koken en ontploffen, maar dit boek heeft voor mij de druk eraf gehaald als een tuit aan een fluitketel. Schrijven is misschien neurotisch en hard werken, maar zonder was ik snel verstrikt geraakt in mijn eigen gedachten. Schrijven was een uitweg.’

 

Ben je terugkijkend ook blij met je jeugd?

 

‘Zonder die jeugd had dit boek er niet gelegen. Lastig. Mocht ik het over moeten doen, dan zou ik niets veranderen, maar dat is ook omdat ik een beetje lijden wel prettig vind. Als het pijn doet, voel je tenminste iets. Geluk is eerder een verdovend gevoel, waarvan je vooral achteraf weet dat het er was. Ik heb liever het moeizame, het streven. Daarom voel ik me het laatste jaar voornamelijk overbodig, omdat ik eigenlijk heel gelukkig ben met alles wat er gebeurd is. Dat ik denk: wat moet ik hiermee?’

 

 

CV LIZE SPIT

 

1988 Geboren in Viersel

 

2013 Wint de jury- en de publieksprijs van Write Now

 

2016 Publiceert debuutroman Het smelt

 

Spit haalde aan het Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound in Brussel haar master scenarioschrijven.

 

Ze woont samen in Brussel.